Een vrouw ging drie maanden lang voor 16 uur per week aan de slag als fractiemedewerker bij een politieke partij in Eindhoven. De politieke partij bestond uit één persoon. De dame in kwestie kreeg echter nooit haar salaris uitbetaald en stapte naar de kantonrechter. Ze eiste haar achterstallig loon en een vergoeding van ruim
€ 50.000,00.
Arbeidsovereenkomst
De arbeidsovereenkomst was nooit door de betrokken partijen ondertekend. De vrouw stelde zich op het standpunt dat er toch sprake is van een arbeidsovereenkomst. Op grond daarvan stelde zij recht te hebben op een bruto maandsalaris van 1.152 euro. De hoogte van het loon heeft de vrouw bepaald op basis van een verklaring die het raadslid ondertekende vlak voor het zomerreces. De vrouw moest een declaratie inleveren bij de gemeente Eindhoven, omdat de politieke partij destijds recht had op een bepaald budget om het salaris van de vrouw te kunnen betalen.
Ontslag
De vrouw stelde dat zij op 6 september zelf geen ontslag heeft genomen. De partij waar zij werkzaam was zou haar voor de keuze hebben gesteld: zelf opstappen of blijven werken met het risico dat ze geen loon meer zou krijgen na die dag.
Toen zij geen keuze maakte, zou de landelijke partij deze keuze voor haar hebben gemaakt. De vrouw stelde daarom dat de landelijke partij haar een vergoeding van 3,5 bruto jaarsalarissen moest betalen. De periode was gebaseerd op de termijn waarin ze volgens haar de functie nog kon uitvoeren. Namelijk tot de nieuwe verkiezingen van 2022.
Eigen schuld
Volgens de lokale partij is het zelf aan de vrouw te wijten dat er geen arbeidsovereenkomst ondertekend is. Bovendien zou zij nooit hebben geklaagd, bij zowel de partij als bij het raadslid, dat ze geen salaris kreeg uitbetaald. Het raadslid was dan ook in de veronderstelling dat de door hem ondertekende declaratie uitbetaald was door de gemeente.
De partij was wel uiteindelijk bereid om de vrouw een vergoeding te betalen van € 1.337,60 voor de gemaakte uren. Verder stelt de partij dat de vergoeding moest worden afgewezen, omdat de vrouw volgens hen op 6 september weloverwogen haar baan heeft opgezegd en haar sleutels en pas inleverde en zij zelf uit de WhatsApp-groepen stapte.
Oordeel Kantonrechter
De kantonrechter oordeelt dat de landelijke partij niet bij de procedure betrokken had moeten worden en dat het raadslid niet persoonlijk aansprakelijk is. Het achterstallige salaris moest daarom worden betaald door de lokale partij. Voor wat betreft de hoogte van het bedrag, is de rechter uitgegaan van de concept arbeidsovereenkomst en het budget dat door de gemeente Eindhoven beschikbaar is gesteld.
De rechter oordeelt dat de vrouw recht had op een salaris van 1.023,72 euro per maand. De rechter volgt de vrouw in haar stelling dat zij ook over de recesperiode recht heeft op doorbetaling van haar loon. Na 20 augustus is zij zonder opgaaf van reden niet meer op haar werk verschenen en op 6 september is de overeenkomst beëindigd. De rechter bepaalt daarom dat de lokale partij haar salaris nog moet betalen van 1 juni tot 20 augustus 2018. Omdat het salaris te laat betaald is, moet hierover een wettelijke verhoging van 10% worden betaald.
Verder gaf de vrouw volgens de rechter zelf duidelijk en ondubbelzinnig aan te willen stoppen en niet meer voor de lokale partij te willen werken. Nu zij zelf haar arbeidsovereenkomst heeft beëindigd, heeft de vrouw geen recht op een vergoeding.
Bron: Rechtspraak
Stadhuis van Eindhoven. Auteur: Lempkesfabriek